Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Schenking van delen van een burgerlijke maatschap onder last van een lijfrente – nuancering door Vlabel

In een recent nieuwsbericht werd melding gemaakt van een ophefmakende voorafgaande beslissing van Vlabel inzake de schenking van delen van een burgerlijke maatschap onder last van een lijfrente. Een dergelijke schenking zou:1. een overeenkomst onder bezwarende titel zijn en onder de toepassing van art. 2.7.1.0.9 VCF (oud art. 11 W.Succ.) vallen;

2. een fiscaal misbruik uitmaken, omdat zij art. 2.7.1.0.3,3° VCF (oud art. 4,3° W.Succ.) frustreert.

In een bericht in De Tijd nuanceert Vlabel die beslissing als volgt: “als de burgerlijke maatschap en de schenking met last van lijfrente correct gebruikt worden, zien wij er geen graten in”. “Controle houden over een schenking via voorbehoud van vruchtgebruik of een burgerlijke maatschap blijft op zich volkomen geoorloofd. Schenken met last van lijfrente om inkomsten uit het geschonken kapitaal te kunnen blijven puren, blijft op zich volkomen geoorloofd. Maar het is niet geoorloofd dat de schenker het volledige beschikkingsrecht over de schenking behoudt. Concreet: wie schenkt, kan bijvoorbeeld wel de last op leggen dat de begiftigde het geschonken goed niet mag verkopen zolang de schenker leeft. Maar bepalen dat de schenker het recht behoudt om het geschonken goed te verkopen als hij dat wil, dat is te verregaand”.

Volgens Vlabel was de opeenstapeling van feitelijke elementen in het concrete geval zodanig “cru” dat zij er anders over geoordeeld heeft.

Deze toelichting klaart niet veel uit.

In het concrete geval was de last van een lijfrente van 3% (gelet op het actuele rendement van effectenportefeuilles en onroerende goederen) helemaal niet “cru”. Er was helemaal geen sprake van een overeenkomst onder bezwarende titel. Het behoud van de controle door de ouders-schenkers was ook helemaal “normaal”. Een burgerlijke maatschap wordt in de praktijk heel vaak gebruikt om aan de ouders-schenkers het levenslang exclusief beheer over het vermogen van de maatschap te garanderen. Daar is niets “cru” aan. Bij een schenking van een effectenportefeuille onder voorbehoud van (levenslang) vruchtgebruik is het niet anders. Dat is de normaalste zaak van de wereld.

De laatste drie zinnen van de toelichting zijn ook juridisch niet correct of irrelevant. Wat geschonken werd zijn delen van de maatschap, niet de onderliggende effectenportefeuille of aandelen. Over die delen kunnen de ouders niet meer beschikken. Weliswaar is de maatschap transparant en zou men kunnen stellen dat de ouders, door over het vermogen van de maatschap te beschikken, ook over de delen beschikken. Maar de ouders beschikken niet over het vermogen van de maatschap voor eigen rekening. Zij doen dit op grond van een volmacht die door de maten wordt verstrekt. Ten slotte rijst de vraag waar Vlabel zich mee bezig houdt. Of de ouders een herroepelijke schenking doen is een civielrechtelijke discussie, waar Vlabel volledig buiten staat. Vlabel is bij de registratie geen rechter over de geldigheid van overeenkomsten en na het overlijden van de schenker kan Vlabel de nietigheid van de (herroepelijke) schenking niet meer inroepen.

Wat Vlabel wel moet doen, en systematisch niet doet wanneer zij art. 3.17.0.0.2 VCF inroept, is aantonen welke fiscale bepaling wordt ontweken én dat dit ontwijken in strijd is met de doelstellingen van die bepaling (daargelaten de vraag of de algemene antimisbruikbepaling wel kan worden toegepast bij specifieke antimisbruikbepalingen, quod non). Welnu, in casu zijn de tekst en de parlementaire voorbereiding van art. 4,3° Vl. W.Succ. en art. 2.7.1.0.3, 3° VCF zeer duidelijk. De wetgever viseerde enkel de schenkingen onder de opschortende voorwaarde (en termijn) van het (voor)overlijden van de schenker. Niets anders.

Hier is er geen opschortende voorwaarde en geen opschortende termijn. De kinderen bekomen onvoorwaardelijk en onmiddellijk de volle eigendom van de delen van de maatschap. Zij kunnen er onmiddellijk over beschikken. Het beste bewijs daarvan is dat in de praktijk een vervreemdingsverbod of een bewind wordt ingesteld om te beletten dat de kinderen vrij over de delen kunnen beschikken.

De ruime interpretatie van Vlabel gaat bovendien zeer ver. Bij de schenking van een effectenportefeuille onder voorbehoud van vruchtgebruik behoudt de vruchtgebruiker ook de bevoegdheid om de effecten zonder tussenkomst van de blote eigenaars te verkopen. Gaat Vlabel ook dan erfbelasting heffen op grond van frustratie van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF? Hetzelfde geldt voor Nederlands vruchtgebruik met beschikkingsbevoegdheid. En wat te denken over de schenking van aandelen van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarvan de schenkers de onafzetbare zaakvoerders zijn?

Het ziet er naar uit dat Vlabel de frustratie van art. 2.7.1.0.3,3° VCF te pas en te onpas aanwendt om alsnog erfbelasting te heffen waar dit niet aan de orde is (zie bv. standpunt nr. 16015 waar deze bepaling op een schenking met fideicommissum de residuo is toegepast). Dat is niet de taak van Vlabel.

N. Geelhand de Merxem

(De Tijd)