Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Ommekeer in de cassatierechtspraak : binnen de fraudetermijn mogen enkel de met bedrieglijk opzet aan het oog van de Administratie onttrokken inkomsten worden belast

| Kim Jans

Het wetboek inkomstenbelastingen voorziet in een verlengde aanslagtermijn van tien jaar (voorheen vijf jaar, nadien verlengd tot zeven jaar) in geval van “inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden”.

De vraag rijst welke inkomsten de Administratie nog kan belasten binnen deze verlengde aanslagtermijn in geval van fraude. Kan de belasting in dit geval enkel worden gevestigd op de inkomsten die met bedrieglijk opzet aan het oog van de Administratie zijn onttrokken of kan de belasting nog worden gevestigd op het geheel van de inkomsten?

Recentelijk heeft het Hof van Cassatie zich in een zaak van ECGB Advocaten opnieuw uitgesproken over deze vraag. Het betrof een zaak waarin de vijfjarige fraudetermijn nog van toepassing was.

De Administratie had binnen de “normale” driejarige aanslagtermijn een supplementaire aanslag in de vennootschapsbelasting gevestigd, maar had daarbij de antwoordtermijn van artikel 346, derde lid WIB 1992 niet gerespecteerd waardoor er sprake was van verjaring. De Administratie riep voor de belaste inkomsten geen fraude in. De belastingplichtige diende een bezwaarschrift in. Het bezwaarschrift werd ingewilligd en de aanslag werd vernietigd wegens verjaring. Aangezien de aanslag was vernietigd wegens verjaring, kon de Administratie niet overgaan tot een hertaxatie (artikel 355 WIB 1992). Enige tijd later, maar binnen de vijfjarige fraudetermijn vestigde de Administratie evenwel opnieuw een supplementaire aanslag waarin zij, naast inkomsten die volgens haar frauduleus waren onttrokken, ook de inkomsten opnam die al begrepen waren in de eerdere, vernietigde aanslag waarvoor geen fraude was ingeroepen.

Het Hof van Cassatie oordeelt dat indien de toepassingsvoorwaarden van de vijfjarige fraudetermijn (oud artikel 354, tweede lid WIB 1992) vervuld zijn, de aanslag gevestigd binnen deze verlengde termijn, enkel betrekking kan hebben op de met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden onttrokken inkomsten en niet op de totaliteit van de uit hoofde van de belastbare inkomsten verschuldigde belasting (Cass. 24 maart 2023, F.21.0126.N).

Het Hof van Cassatie komt hiermee terug op zijn eerdere rechtspraak en vermeldt dit tevens uitdrukkelijk in het arrest.

Deze kentering in de cassatierechtspraak zal in de fiscale praktijk belangrijke gevolgen hebben voor de toepassing van de verlengde aanslagtermijn in geval van fraude die vanaf aanslagjaar 2023 tien jaar bedraagt.

Indien U nog vragen heeft, aarzel dan niet om ons fiscaal team te contacteren.

Mark Crommen, Jef Van Eyndhoven en Kim Jans