Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Moet Vlabel toelating geven om een huwelijk aan te gaan onder een bepaald huwelijksvermogensstelsel en met een bepaald solidariteitsmechanisme?

| Nicolas Geelhand de Merxem

Vlabel publiceerde op 12 mei 2025 een voorafgaande beslissing nr. 25003 van 31 maart 2025 onder de titel “Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - billijkheidsbeding/ correctiebeding, optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding - fiscaal misbruik”.

Twee echtgenoten (man X geboren in 1957, met 2 kinderen uit een vorig huwelijk en vrouw Y geboren in 1981 zonder kinderen) zijn van plan te huwen in 2025 onder een basisstelsel van scheiding van goederen naar Belgisch recht, met toevoeging van bepaalde huwelijksvermogensrechtelijke voordelen voor het geval van ontbinding van hun huwelijk zowel door echtscheiding als door overlijden. Dit om een eerlijke, billijke en evenwichtige regeling bij ontbinding van het huwelijk uit te werken.

De regeling is vervat in:
• een forfaitair billijkheidsbeding ten voordele van mevrouw Y voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door echtscheiding;
• een forfaitair billijkheidsbeding ten voordele van mevrouw Y, voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door het overlijden na echtelijke onenigheid;
• een optioneel verblijvingsbeding m.b.t. alle onverdeelde goederen ten voordele van de langstlevende van de echtgenoten, voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door overlijden zonder echtelijke onenigheid; en
• een optioneel toekenningsbeding ten voordele van mevrouw Y, m.b.t. specifiek aangewezen eigen goederen van de heer X voor het geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden van de heer X zonder echtelijke onenigheid
”.
Er wordt eveneens in een “Valkeniersbeding” voorzien.

De echtgenoten vragen aan Vlabel te bevestigen dat er geen fiscaal misbruik is omdat de voorgenomen huwelijksovereenkomst de toepassing van de volgende bepalingen van de VCF niet ontwijkt in strijd met de doelstellingen ervan: de art. 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3°, 2.7.1.0.4, 2.7.1.0.5, 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin, 2.8.1.0.1 en 2.8.7.0.2 VCF, noch op zich, noch in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.

De gebruikelijke motieven worden uiteengezet, met inbegrip van de niet-fiscale motieven.

Vlabel verklaart dat, indien de kwestieuze bedingen daadwerkelijk huwelijksvoordelen zijn, in casu, en gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, zij van oordeel is dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Dit is een klassieke beslissing van Vlabel over de “vierde piste” en de “vierde piste bis”, die uitgebreid wordt naar billijkheidsverrekeningen tussen echtgenoten bij echtscheiding en bij overlijden. Zij vult de reeds bestaande beslissingen aan. Er zijn wel een aantal kanttekeningen te maken, maar dat zal later en elders gebeuren.

Ook enige “reflectie” is geboden. Waar gaat het hier (bij nader inzien) over. Twee personen staan op het punt te huwen met een basisstelsel van scheiding van goederen met een aantal solidariteitsmechanismen voor het geval het huwelijk eindigt, hetzij door scheiding, hetzij door overlijden.
Het grote principe inzake huwelijksovereenkomsten is de contractsvrijheid (art. 2.3.1 BW): “De echtgenoten kiezen of wijzigen vrij hun huwelijksstelsel in een contract dat "huwelijksovereenkomst" wordt benoemd, voor zover zij niets bedingen dat strijdig is met een dwingende regel of met de openbare orde, of met het vereiste van coherentie van hun huwelijksstelsel”.
In casu is er geen strijdigheid met de openbare orde of met een dwingende regel en het voorgenomen stelsel is niet incoherent. Het is, integendeel, een zeer “ethische” huwelijksovereenkomst. Waren alle huwelijksovereenkomsten maar in die zin. Was het wettelijk stelsel maar in die zin (scheiding van goederen met een solidariteitsmechanisme bj de ontbinding van het huwelijk zowel door overlijden als door echtscheiding).
Echtgenoten hebben dus geen toelating nodig van de overheid bij de keuze van hun huwelijksvermogensstelsel. Ze zijn vrij.

Na de lezing van de onderhavige voorafgaande beslissing bekruipt mij het gevoel dat zij wel (minstens de facto) de toelating van Vlabel nodig hebben bij voormelde keuze. Vlabel beslist immers welk stelsel al dan niet fiscaal gesanctioneerd zal worden. Dat is een beperking van de keuzevrijheid en dus strijdig met art. 2.3.1 BW.
Ook op fiscaal vlak moeten de echtgenoten vrij hun huwelijksvermogensstelsel (en het daarbij passend solidariteitsmechanisme) kunnen kiezen: stelsels met fiscale heffing (waarin het BW voorziet) en stelsels met weinig of geen fiscale heffingen (die door de praktijk zijn ontworpen). Dat heet dan het recht om de minst belaste weg te mogen kiezen. Dat is een belangrijk principe in fiscalibus.

Daarop zou men wel kunnen zeggen dat de keuze vrij is, maar binnen bepaalde perken: openbare orde en dwingend recht op civielrechtelijk vlak, en fiscaal misbruik op fiscaal vlak. Dat is zeker juist, maar op voorwaarde dat de algemene anti-misbruik regel correct wordt geïnterpreteerd en toegepast. Maar dat doet Vlabel niet. Om te beginnen is de definitie van deze regel die Vlabel hanteert (“Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen”), na al die jaren, nog steeds flagrant onjuist en strijdig met een fiscale bepaling en dus een bepaling van openbare orde. Van een overheidsinstantie die geacht wordt de wet correct toe te passen, mag toch verwacht worden dat zij één van de meest belangrijke regels van de VCF na tien jaar juist toepast. Maar dat is blijkbaar te moeilijk voor Vlabel. Zij moet dan ook niet verrast zijn wanneer er door de praktijk kritiek wordt geuit op haar beleid. De intrede van de anti-misbruikbepaling in de schenk- en erfbelasting is bovendien in strijd met het legaliteitsbeginsel, en dus met de Grondwet, tenzij de belastingplichtige de voorgenomen rechtshandeling fiscaal kan laten aftoetsen bij een onafhankelijk en onpartijdig orgaan. Dit laatste is al niet het geval in Vlaanderen. Er is niet eens een apart orgaan binnen Vlabel dat zich over de aanvragen buigt. Gelet op het voorgaande is het minimum dat kan worden geëist dat Vlabel haar eigen VCF nauwgezet naleeft.
Overigens moet Vlabel, het weze tot in den treure herhaald, eerst en vooral aantonen dat er een fiscaal misbruik voorhanden is. Pas als dit bewijs geleverd is, kan er gekeken worden naar de niet-fiscale motieven. Vlabel draait de zaak om. Er wordt vooral gekeken naar de niet-fiscale motieven.
Terug naar de besproken casus: onttrekken de echtgenoten zich aan de toepassing van een bepaling van de VCF, in strijd met de doelstellingen ervan?
Uiteraard niet. Het gaat hier om huwelijksvoordelen en niet om verkrijgingen uit de nalatenschap en ook niet om schenkingen zodat de art. 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, lid 1, 3°, 2.7.1.0.5, 2.8.1.0.1 VCF zonder meer niet van toepassing kunnen zijn. Er zijn geen gemeenschappelijke goederen waardoor art. 2.7.1.0.4 VCF niet van toepassing kan zijn. Art. 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin VCF kan ook niet van toepassing zijn omdat het om zakenrechtelijke verkrijgingen gaat. Handelen de echtgenoten in strijd met de doelstellingen van deze bepalingen? Wat zijn die doelstellingen? Volgens het Hof van Cassatie moeten de doelstellingen afgeleid worden uit de toepassingsvoorwaarden van die bepalingen. Het antwoord kan dus niet anders dan negatief zijn.

Het kan toch niet zijn dat (toekomstige) echtgenoten een stelsel met een solidariteitsmechanisme moeten kiezen dat fiscaal belast is? Moeten zij de duurste weg niet kiezen?

Bepaalde politieke partijen en vakbonden zullen daarop antwoorden dat uit de fiscale anti-misbruikbepaling zou moeten volgen dat elk solidariteitsmechanisme dat tot gevolg heeft dat de langstlevende meer bekomt dan de helft van de aanwinsten, op gelijke wijze in de erfbelasting moet belast worden. Achterpoortjes die alleen door vermogenden worden bewandeld, moeten gesloten worden. Dat is mogelijk, maar dat zou enkel het geval kunnen zijn de lege ferenda. Dan moet art. 3.17.0.0.2 VCF eerst herschreven worden.
Maar dan moet er ook een veel ruimer debat gevoerd worden. Onder meer moet de toepassing van de erfbelasting op wat de langstlevende partner bij overlijden van de eerst overledene bekomt, hervormd worden. Er moet dan een globale vrijstelling komen, minstens wat het samen opgebouwde vermogen betreft, zoals in Frankrijk en in andere landen het geval is.

Voor kleine en middelgrote nalatenschappen (gezinswoning en 300.000 euro spaargelden) zal die vrijstelling er binnenkort wel komen: de verkrijging van de gezinswoning en van 150.000 euro roerende goederen zal, volgens de plannen van de Vlaamse regering, vrijgesteld worden. Voor grotere vermogens zal er nog steeds 27% erfbelasting verschuldigd zijn. Dit is een ongelijke behandeling. Men moet dan ook niet verrast zijn dat echtgenoten met grotere vermogens zelf het nodige doen om die vrijstelling te bekomen.

Nicolas Geelhand de Merxem
Prof. (em.) dr. Universiteit Antwerpen