Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Meeneembaarheid registratiebelasting – termijn om hoofdverblijfplaats te vestigen op de plaats van het aangekochte goed – onroerend goed niet geschikt voor bewoning.

Een belastingplichtige had in 2009 een oude hoeve gekocht die op het tijdstip van de aankoop niet geschikt was voor bewoning, zelfs niet na renovatiewerken. Het was de bedoeling van de belastingplichtige om het bestaande goed af te breken en een nieuw onroerend goed op te richten. Nadat de belastingplichtige zijn vorige woning had verkocht, maakte hij aanspraak op de meeneembaarheid van de registratierechten door teruggaaf.

Opdat het stelsel van de meeneembaarheid van toepassing zou zijn, moet de belastingplichtige binnen een bepaalde termijn zijn hoofdverblijfplaats vestigen op de plaats van het aangekochte goed. Indien de aankoop een woning betreft, dient de belastingplichtige hier zijn hoofdverblijfplaats te vestigen binnen twee jaar na de registratie van de aankoopakte. Bij de aankoop van een bouwgrond bedraagt deze termijn vijf jaar.

De Vlaamse Belastingdienst argumenteerde dat geen meeneembaarheid door teruggaaf kon worden toegekend omdat de belastingplichtige niet had voldaan aan de voorwaarde van bewoning binnen de twee jaar na registratie van de aankoopakte. De belastingplichtige had wel voldaan aan de voorwaarde van bewoning binnen de vijf jaar na registratie. Aldus was het de vraag of het aangekochte goed kwalificeerde als een woning dan wel als een bouwgrond.

HCGB Advocaten kon het Hof van Beroep te Gent (Gent 24 december 2019, 2019/AR/171) overtuigen dat het aangekochte goed, dat op het tijdstip van de aankoop niet kon worden aangewend voor bewoning, kwalificeerde als een bouwgrond voor de toepassing van de termijn voor de meeneembaarheid. De bedoeling van de wetgever bij het bepalen van de termijnen van twee jaar (aankoop woning) en vijf jaar (aankoop bouwgrond) was met name om kopers de mogelijkheid te geven om hun hoofdverblijfplaats in het aangekochte goed te vestigen binnen de voorziene termijnen.

Om deze reden dient onder het begrip ‘bouwgrond’ niet enkel onbebouwde onroerende goederen begrepen te worden maar ook bebouwde onroerende goederen die op het tijdstip van aankoop niet aangewend kunnen worden voor bewoning. Gelet op de omvang van de werken die nodig zijn om het goed bewoonbaar te maken, is een langere termijn van vijf jaar gerechtvaardigd. Voormelde invulling van het begrip ‘bouwgrond’ is gesteund op een reeds lang bestaande administratieve praktijk die nadien werd gecodificeerd in de Vlaamse Codex Fiscaliteit.

De Vlaamse Belastingdienst heeft berust.

Willy Huber en Kim Jans