Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Hof van Justitie, 27 maart 2019, C-201/18 : Geen herziening van de aftrek van de btw in geval van sale-lease-back.

De btw op investeringsgoederen is aftrekbaar, indien deze goederen worden gebruikt voor het stellen van handelingen die aan btw zijn onderworpen. Ten aanzien van investeringsgoederen geldt een specifieke termijn gedurende dewelke dit gebruik voor btw-doeleinden moet worden volgehouden. In de regel is dit vijf jaar. Voor gebouwen geldt een termijn van vijftien jaar. Indien het investeringsgoed niet gedurende de gehele termijn voor btw-doeleinden wordt gebruikt, dient de oorspronkelijk in aftrek gebrachte btw proportioneel te worden herzien en terugbetaald. Stel dat een belastingplichtige een gebouw opricht in 2014 om daarin btw-handelingen te stellen en de btw over de oprichting van het gebouw in aftrek brengt, doch in de loop van het jaar 2019 beslist om dat gebouw verder aan te wenden voor andere dan btw-doeleinden, dan dient hij de oorspronkelijk in aftrek gebrachte btw te herzien ten belope van tien vijftienden, omdat in 2019 van de herzieningstermijn reeds vijf jaren zijn verstreken en nog 10 jaren zijn te gaan.

Een fabrikant van aardappelderivaten richtte een fabriek op, bracht de btw in aftrek en sloot enkele jaren later een sale-lease-back overeenkomst met een financiële instelling. De sale en de lease-back verliepen met vrijstelling van btw omdat de fabriek op het tijdstip van de verrichting niet meer nieuw was voor de toepassing van de btw. De administratie vorderde de herziening van de oorspronkelijk in aftrek gebrachte btw, omdat de belastingplichtige met het investeringsgoed een handeling met vrijstelling van btw had gesteld, te weten de sale-lease-back verrichting. Deze verrichting had evenwel geen invloed op het verdere en ononderbroken gebruik van het investeringsgoed door de belastingplichtige voor de fabricage van aardappelderivaten. Op grond van een originele interpretatie, mede gesteund op rechtspraak uit andere Lidstaten, kon ons kantoor het Hof van Beroep te Bergen overtuigen om een prejudiciële uitleggingsvraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Met zijn arrest van 27 maart 2019 beantwoordde het Hof van Justitie de gestelde vraag en bevestigde het Hof dat er in de gegeven omstandigheden geen reden is tot herziening van de aftrek van de btw.

Willy Huber en Kim Jans.