Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Het Hof van Beroep te Gent bekritiseert de (vroegere) administratieve regeling van de Casman-clausule

Het Hof van beroep te Gent heeft op 23 juni ll. een opmerkelijke uitspraak gedaan over de regeling die door de (Vlaamse) fiscale administratie werd uitgewerkt met betrekking tot de Casman-clausule (alvorens de Vlaamse decreetgever bij decreet van 8 december 2017 de Casman-clausule gelijk stelde met een verblijvingsbeding (zonder last) en derhalve de facto belastbaar maakte op grond van art. 2.7.1.0.4 VCF).

De Casman-clausule is een beding in het huwelijkscontract waardoor het ganse gemeenschappelijk vermogen toebedeeld wordt aan de langstlevende echtgenoot onder last om bij zijn/haar overlijden een som in contanten te betalen aan de erfgenamen van de eerst overleden echtgenoot. Het te betalen bedrag stemt overeen met de helft van de netto-waarde van het gemeenschappelijk vermogen bij het eerste overlijden. In de praktijk wordt vaak een intrest bedongen.

In het onderhavige geval hadden twee echtgenoten op 28 juni 2005 een dergelijke clausule opgenomen in hun huwelijkscontract. De vrouw overleed op 21 augustus 2008. De Casman-clausule werd uitgevoerd. De man bekwam dus alle goederen van het gemeenschappelijk vermogen onder last een schuld te erkennen groot de helft van de netto-waarde van het gemeenschappelijk vermogen.

De man overlijdt op 9 september 2014. In het passief wordt de overbedelingsschuld opgenomen. Vlabel weigert echter de volledige schuld in het passief op te nemen. Ook na bezwaar volhardt Vlabel in de boosheid en verwijst Vlabel naar het standpunt nr. 16053 van 13 juni 2016 “Ouderlijke boedelverdeling en verblijvingsbedingen men keuzebedingen met last”. De schuld is niet aftrekbaar, maar de belastbare grondslag in hoofde van de kinderen bij het eerste overlijden is wel aftrekbaar van hun belastbare grondslag bij het tweede overlijden. Vlabel erkent wel dat er geen sprake is van fiscaal misbruik gelet op de datum van de invoeging van de clausule (28/6/2005). Ten slotte oordeelt Vlabel dat de overbedelingsschuld een gewone roerende schuld is en dus niet proportioneel aan te rekenen is op de massa van de roerende en van de onroerende goederen (specifieke schulden).

Bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen afdeling Gent krijgt de belastingplichtige (het enige kind van de echtgenoten) geen gelijk. Zij gaat in beroep tegen dit vonnis.

Het Hof van beroep te Gent:

  • Spreekt zich niet expliciet uit over de vraag of een standpunt dat na het overlijden van de erflater is gepubliceerd en dat strenger is dan het eerdere beleid van Vlabel, retroactief mag worden toegepast op deze nalatenschap;
  • Bevestigt dat de overbedelingsschuld geen schuld is in de zin van art. 33 (oud) W.Succ. omdat deze schuld niet is aangegaan ten behoeve van de erfgenaam;
  • Stelt dat de overbedelingsschuld een schuld is die niet door schuldvermenging tenietgaat, maar enkel niet-uitvoerbaar is bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot, en die dus wel op dat ogenblik bestaat in de zin van art. 27 (oud) W.Succ.;
  • Stelt dat mocht een schuld van de erflater ten opzichte van zijn erfgenaam tenietgaan door schuldvermenging, artikel 33 (oud) W.Succ. geen bestaansreden zou hebben;
  • Stelt dat het voornoemde standpunt nr. 16053 van Vlabel onwettig is wegens strijdigheid ervan met de (toenmalige) regelgeving: “uit voormelde overwegingen volgt dat de interpretatie voorgestaan in standpunt 16053 niet in de (toenmalige) regelgeving vervat lag. Een administratief standpunt kan geen wijziging aanbrengen of voorwaarden toevoegen aan de wet”;
  • Stelt dat het bestaan en de omvang van de overbedelingsschuld op afdoende wijze bewezen is;
  • Past het arrest van het Hof van Cassatie dd. 23 januari 2020 toe, met name dat de rechtsopvolgers aan hun bewijslast voldoen (over het alsnog bestaan van de schuld) wanneer de administratie op aannemelijke wijze aanvoert dat een schuld reeds voor het overlijden kan zijn terugbetaald, zij tevens aantonen dat die schuld op de dag van het overlijden niet was voldaan; stelt enerzijds vast dat Vlabel niet aannemelijk maakt dat de overbedelingsschuld reeds terugbetaald was en anderzijds dat de rechtsopvolgers wel genoegzaam de waarschijnlijkheid aantonen dat de schuld nog niet werd terugbetaald ;
  • Stelt ten slotte dat de overbedelingsschuld, proportioneel, een specifieke roerende schuld is en een specifieke onroerende schuld is, omdat dat deze schuld gediend heeft om 100% van de roerende en onroerende goederen van het gemeenschappelijk vermogen te bekomen in plaats van slechts 50%.

N. Geelhand de Merxem