Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

Het grote geld van de Vlaamse erfbelasting en de hervorming van de Vlaamse erfbelasting

| Nicolas Geelhand de Merxem

De Vlaamse overheid heeft in 2024 1,71 miljard euro aan erfbelastingen opgehaald. Dat blijkt uit cijfers van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL). Het aantal schenkingen steeg met meer dan een derde ten opzichte van 2023 (Het Laatste Nieuws, 15 maart 2025).

1,71 miljard euro is veel geld. De vraag rijst hoe het mogelijk is dat er thans nog zoveel “verdriettax” betaald wordt nu de technieken om geen of veel minder erfbelasting te betalen voor het rapen liggen. Er is geen krant die geen tips aanbiedt over fiscale successieplanning. Weliswaar is het niet voor iedereen weggelegd om schenkingen te doen en dus arm te overlijden. Nochtans blijkt nu dat het aantal schenkingen juist gestegen is ten opzichte van het jaar ervoor. Maar met huwelijkscontracten en testamenten kan al veel worden bereikt om geen of nauwelijks erfbelasting te betalen. De notarissen weten dat omdat er voldoende congressen worden georganiseerd waarin wordt uitgelegd hoe men erfbelasting bespaart met een combinatie van een testament met een keuzebeding in de huwelijksovereenkomst. Echtgenoten die een gezinswoning met een waarde van 350.000 euro bezitten en spaargelden voor een bedrag van 350.000 euro hoeven bij het overlijden van één van hen niet de minste erfbelasting te betalen. Ook bij het overlijden van de langstlevende kan men gerust onder de laagste tarieven (gemiddeld 7,8%) blijven. Anders gezegd, “Jan met de pet” is in staat om de erfbelasting grotendeels te vermijden. Vermits de Vlaamse regering van plan is om op termijn de erfbelasting te verlagen voor kleine en middelgrote vermogens, zal dat in de toekomst a fortiori het geval zijn. Stellen dat men verrast is geweest, bv. door een plots overlijden, is geen echt argument. Men kan altijd één of andere preventieve maatregel nemen. Door het systeem van de voorafgaande beslissingen is bovendien zeer duidelijk welke technieken Vlabel aanvaardt en welke niet. Adviseurs (o.a. notarissen, banken, fiscale consulenten) hebben geen geldig argument om de door Vlabel aanvaarde technieken niet toe te passen.

1,71 miljard euro is veel geld. Het Vlaams Gewest kan dat geld goed gebruiken. Een eventuele grote hervorming van de erfbelasting moet er dus rekening mee houden dat ze budgetneutraal moet zijn. Een grote hervorming in de zin van een rechtvaardige herverdeling van de geïnde erfbelasting zit er dus niet in. Moet er dan niet hervormd worden? Toch wel. Hoofstuk 7 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) over de erfbelasting en titel 3 VCF over de inning en invordering, zitten vol met min of meer grote schoonheidsfoutjes. De “verdriettax” is immers ook een “frustrerende tax”. In heel wat bepalingen van de VCF zijn er ongerijmdheden die tot grote frustratie leiden (bij de adviseurs en bij de belastingplichtigen) omdat ze onbillijk en/of onredelijk en/of disproportioneel zijn en daardoor niet uit te leggen vallen aan “Jan met de pet”. Een deel ervan werd reeds verholpen door rechtspraak van het Hof van beroep te Gent, maar er blijven er nog veel over. Het zou niet mogen dat belastingplichtigen (langdurige en dure) procedures moeten instellen om dergelijke zaken (uit principe) recht te trekken.

Dit geldt in eerste instantie voor het materieel recht. Een korte opsomming van een aantal voorbeelden die in het bestek van deze bijdrage niet kunnen uitgewerkt worden. Een schenking met terugval van vruchtgebruik in het voordeel van de langstlevende partner is niet belastbaar in de erfbelasting. Een schenking met terugval van lijfrente in het voordeel van de langstlevende partner is dat wel (art. 2.7.1.0.3, lid 2 VCF). Onder gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten die het door hen samen opgebouwde vermogen aan de langstlevende willen toebedelen, worden belast op de helft van dat vermogen. Zijn ze gehuwd onder een scheidingsstelsel en bezit de eerst overleden echtgenoot 90% van het opgebouwde vermogen, dan wordt 90% van dat vermogen belast (art. 2.7.1.0.4 VCF jo. de art. 2.7.3.2.14 en 2.7.3.4.1, 1° VCF). De “Casman-clausule” dient spoedig in ere te worden hersteld, want van fiscaal misbruik is geen sprake en de clausule is maatschappelijk nuttig (art. 2.7.1.0.4 VCF jo. de art. 2.7.3.2.14 en 2.7.3.4.1, 1° VCF). Kosteloze beschikkingen die binnen de drie jaar vóór het overlijden worden gedaan, leiden tot erfbelasting, terwijl het enkel om echte schenkingen zou mogen gaan (art. 2.7.1.0.5 VCF). De meeste gedrochten in art. 2.7.1.0.6 VCF over levensverzekeringsovereenkomsten zijn ondertussen rechtgezet, maar er blijven er nog over. Bij de gesplitste aankopen begrijpt niemand dat je bankrekeninguittreksels uit de “jaren stilletjes” tevoorschijn moet toveren bij het overlijden van de vruchtgebruiker, terwijl de banken enkel verplicht zijn om die uittreksels gedurende tien jaar bij te houden (art. 2.7.1.0.7 VCF). Bij een schenking onder last een lijfrente aan de schenker te betalen, moet die rente volgens Vlabel “geplafonneerd” worden, terwijl dit helemaal niet moet (art. 2.7.1.0.9 VCF). Het duo-legaat moest niet volledig belastbaar gemaakt worden, maar er moest voor gezorgd worden dat het betrokken goede doel een eerlijk deel van de nalatenschap kon behouden (art. 2.7.1.0.10 VCF jo. art. 2.7.3.2.15 VCF). Wanneer een suikernonkel binnen de drie jaar voor zijn overlijden een onroerend goed verkoopt en een deel van de verkoopprijs via bankgift schenkt aan een vriendin die onvermogend is, moeten de neven en nichten niet voor de erfbelasting opdraaien. Heeft hij het geld afgehaald (en van hand tot hand) aan een die vriendin geschonken, moeten de neven en nichten er wel voor opdraaien (art. 2.7.3.2.5 VCF jo. art. 3.10.4.3.1, lid 3 VCF). Vergoedingen tussen echtgenoten die gemeenschappelijke kinderen hebben, tellen (civielrechtelijk wel maar) fiscaal niet mee, terwijl daarvoor thans geen enkele rechtvaardiging voor bestaat (art. 2.7.3.2.7 VCF). Waarom worden uitkeringen aan derden uit een levensverzekeringscontract afgesloten door een in gemeenschap gehuwde persoon voor de totaliteit belast, en niet voor de helft (vgl. art. 2.7.3.2.8 VCF)? Waarom moet de erfbelasting verhoogd worden wanneer de erfgenaam-vruchtgebruiker binnen de 6 maanden na de erflater overlijdt (2.7.3.2.10 VCF)? Waarom wordt de waarde van het vruchtgebruik in de erfbelasting anders berekend dan in het erfrecht (art. 2.7.3.3.2, 6° VCF jo. art. 2.7.3.2.3 VCF)? Waarom kan voor de waarde van beursgenoteerde aandelen gekozen worden uit drie data en niet voor andere aandelen die ook kort na het overlijden hun waarde kunnen verliezen (art. 2.7.3.3.2, 8° VCF)? Waarom mag er in art. 2.7.3.3.7 VCF niet gekozen worden tussen de waarde op datum overlijden en de datum bij de nieuwe gebeurtenis? En waarom moet de later opduikende erfgenaam opdraaien voor het vermogensverlies te wijten aan de schijnerfgenaam? Waarom kunnen een heleboel kosten die de erfgenamen bij een overlijden moeten betalen (kosten bank, aangifte, vereffening-verdeling, enz.) niet in het passief opgenomen worden (art. 2.7.3.4.1 VCF)? Waarom kan het vermoeden in de art. 2.7.1.0.3, lid 1, 1° VCF jo. 2.7.3.4.3 VCF (anders dan in het burgerlijk recht) niet worden weerlegd? Waarom worden de gemeenrechtelijke en traditionele regels inzake bewijs van de schuld (andere dan die van art. 2.7.3.4.4 VCF) niet toegepast? Waarom worden de buitenlandse statuten inzake samenwoning die veel verder gaan dan de Belgische wettelijke samenwoning (bv. Nederlands geregistreerd partnerschap, de Franse PACS) er niet mee gelijkgeschakeld (art. 1.1.0.0.2, lid 6, 4° VCF jo. art. 2.7.4.1.1 VCF)? Waarom kunnen stiefkleinkinderen en zorgkleinkinderen niet genieten van het tarief rechte lijn (art. 1.1.0.0.2, lid 6, 5° jo. art. 2..4.1.1 VCF)? En waarom kunnen ex-partners dat enkel als er gemeenschappelijke kinderen zijn (ibid.)? Waarom kunnen de schijven in art. 2.7.4.1.1 VCF niet verhoogd en vervolgens jaarlijks geïndexeerd worden? Hetzelfde geldt voor de bedragen in de art. 2.7.5.0.1 en 2.7.5.0.2 VCF.

Ook in titel 3 VCF zijn er veel “frustrerende bepalingen”. Andermaal een paar voorbeelden ter illustratie. Waarom mag het (zo belangrijke) aanslagbiljet met een gewone brief verstuurd worden en niet (tevens) met een ter post aangetekende brief met ontvangstbevestiging? Hetzelfde geldt voor een beslissing op bezwaar (art. 3.1.0.0.8 VCF, art. 3.3.5.0.1 VCF en art. 3.5.9.0.1 VCF). Waarom is een aangifte na (in principe) vier maanden te rekenen vanaf het overlijden definitief, daar waar de Vlaamse Belastingadministratie vijf jaar de tijd krijgt om alle fouten recht te zetten (art. 3.3.1.0.5 en art. 3.3.1.0.7 VCF, vgl. art. 3.3.3.0.1, §4/1 VCF)? Waarom houdt art. 3.3.1.0.6 VCF geen rekening met het feit dat voorwaarden en termijnen thans niet meer terugwerken? Waarom kunnen gunsttarieven, verminderingen en vrijstellingen niet meer worden gevraagd zodra de aangifte definitief is (art. 3.3.1.0.8, 14° VCF)? Waarom wordt er geen rekening gehouden met de inbreng van schenkingen? Waarom moeten de schatters van Vlabel niet voldoen aan dezelfde eisen als andere schatters (vgl. art. 3.3.1.0.9 en 3.3.1.0.9/1 VCF)? Waarom worden aanslagbiljetten in de erfbelasting in de praktijk niet op een afdoende en gedetailleerde wijze gemotiveerd (art. 3.3.4.0.1 VCF)? Waarom wordt een betaling niet steeds (behoudens tegenbericht) aangerekend op het verschuldigde kapitaal (art. 3.4.7.0.1 VCF)? Waarom moet een erfgenaam die recht heeft op een teruggave van erfbelasting, instaan voor de erfbelasting verschuldigd door een andere (onwillige) erfgenaam (art. 3.4.7.0.2 VCF)? Waarom is de vroegere regeling inzake uitstel van betaling in hoofde van de erfgenaam-blote eigenaar (art. 159 oud W.Succ.) niet behouden? Waarom is de “verkeerde toepassing van de wet” geen expliciete grond meer voor een ambtshalve ontheffing (art. 3.6.0.0.1 VCF)? Waarom is een nieuwe jurisprudentie met een wijzigende jurisprudentie gelijkgesteld (ibid.)? Waarom moet de belastingplichtige de facto steeds een bezwaar indienen indien hij later een beroep wil doen op een nieuwe jurisprudentie (ibid.)? Waarom geldt art. 3.10.4.3.1, lid 3 VCF niet voor alle fictiebepalingen? Waarom past Vlabel de anti-misbruik regel vaak niet correct toe, bv. door om te beginnen in de voorafgaande beslissingen vrijwel steeds een onjuiste definitie op te nemen (art. 3.17.0.0.2 VCF)? Waarom zijn de belastingverhogingen forfaitair bepaald (percentage van de ontdoken rechten) en niet in verhouding tot de fout en/of de toegebrachte schade? Waarom moet een belastingverhoging wegens laattijdige indiening worden betaald wanneer de aangifte niet redelijkerwijze binnen de wettelijke termijn kon worden ingediend (art. 3.18.0.0.6 VCF)? Waarom kan de erfbelasting (anders dan vroeger) niet meer worden geprovisioneerd om de loop van de intresten te stuiten? Waarom wordt er bij de belastingverhoging wegens verzuim geen onderscheid gemaakt (anders dan vroeger) tussen goederen waarvan Vlabel het bestaan zonder meer kent (in België gelegen onroerende goederen; tegoeden bij Belgische financiële en verzekeringsinstellingen) en de andere goederen (art. 3.18.0.0.7 VCF)? Waarom is het Vlabel die beslist in gevallen waarin vroeger de Vrederechter bevoegd was, zoals bv. voor de vraag om een kopie van de aangifte te bekomen (art. 3.20.0.0.1 VCF)? Waarom is een voorafgaand attest niet zonder meer bindend voor Vlabel indien er tussen de aanvraag en de schenking geen enkele wijzigingen is ingetreden (art. 3.21.0.0.1 VCF)? Waarom is het de facto niet mogelijk om een vraag tot voorafgaande beslissing per aangetekend schrijven op te sturen naar Vlabel (de rulingdienst heeft immers meermaals aangegeven dat aangetekende zendingen haar niet bereiken, ook al zijn ze geadresseerd aan “Vlabel. Rulingdienst”) (art. 3.22.0.0.1 VCF)? Waarom zou Vlabel geen voorafgaande beslissing kunnen afleveren in verband met het bewijs van feiten (ibid.)? Waarom is er geen dienst voorafgaande beslissingen die volledig onafhankelijk is van de andere diensten binnen Vlabel (ibid.)? Waarom wordt de termijn beperkt tot 5 jaar, wat in de erfbelasting onbegrijpelijk is (ibid.)? Waarom is er in de VCF niet voorzien in een fiscale bemiddeling, hoewel dit zeer noodzakelijk is om geschillen over kleine bedragen snel en zonder kosten op te lossen?

Last but not least, het zou aangewezen zijn dat in art. 1.2.0.0.1 VCF een aantal algemene beginselen worden opgenomen over bv. de toepassing van de gedragsregels inzake erfbelasting in de tijd en in de ruimte, de bevoegdheden van het Vlaamse Gewest (bv. over de belastbare materie), de beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel), enz. Voorts zou het nuttig zijn na te denken over de toepassing van een aantal fundamentele regels (bv. de gelijkheid tussen Vlabel en de belastingplichtige inzake termijnen en bewijsmiddelen, de noodzaak om een onpartijdige en onafhankelijke instantie in te schakelen om te arbitreren tussen Vlabel en de belastingplichtige, enz.).

Al deze nuttige wijzigingen hoeven geen grote budgettaire impact te hebben, maar verlagen drastisch het frustratiegehalte van deze delen van de VCF.

Wanneer een naaste komt te overlijden moet er sereen en voldoende lang kunnen gerouwd worden en dient het recht (ook het fiscaal recht in het algemeen en de heffing en inning van de erfbelasting in het bijzonder) eerst en vooral humaan te zijn.

Nicolas Geelhand de Merxem
Prof. (em.) dr. Universiteit Antwerpen