De vier manieren om te overlijden
Successieplanning betekent ‘plannen voor het geval men overlijdt’. Daarbij is het handig te weten op welke verschillende manieren men kan overlijden.
De eerste manier is het overlijden ingevolge een (slepende) ziekte, alleszins een niet plots overlijden, waarbij de zieke bij bewustzijn is en blijft. In dat geval kan er gepland worden tot op de dag van het overlijden. De gewenste maatregelen kunnen in extremis genomen worden: een schenking aan de andere echtgenoot of aan de kinderen, een wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, een testament. Uiteraard is het aangewezen deze maatregelen voor te bereiden. Belangrijk is dit vooral voor de schenkingen aan de kinderen die onherroepelijk zijn en die men graag zo lang mogelijk uitstelt.
De tweede manier is het overlijden ingevolge een ziekte of alleszins een niet plots overlijden, maar waarbij de zieke niet bij bewustzijn is of alleszins niet wilsbekwaam is. In dat geval heeft men weliswaar tijd om maatregelen te nemen, maar wordt men geconfronteerd met de wilsonbekwaamheid van de aspirant-overledene. Het nemen van maatregelen wordt dan problematisch, tenzij vooraf een buitengerechtelijke bescherming is tot stand gebracht. In de volksmond heet dit de ‘zorgvolmacht’. Deze volmacht heeft twee luiken: de algemene volmacht om alle rechtshandelingen in naam en voor rekening van de beschermde persoon te nemen enerzijds en een bijzondere volmacht om maatregelen van successieplanning te verrichten, in het bijzonder een schenking anderzijds. Deze buitengerechtelijke volmacht blijft geldig in en is juist bedoeld voor de situatie van wilsonbekwaamheid. Uiteraard dient de volmacht (ook) gegeven worden aan een vertrouwenspersoon die niet de beoogde begiftigde is.
De derde manier is het plots overlijden ingevolge een orgaanfalen. In extremis ingrijpen kan dan niet meer. Het risico van een plots overlijden is wel vatbaar voor verzekering.
De vierde manier is het plots overlijden ingevolge een ongeval. Ook in dat geval is het te laat om maatregelen te nemen. Wel kan dit risico verzekerd worden.
In de laatste twee gevallen kan een verzekering worden afgesloten, liefst door de aspirant erfgenamen of legatarissen, om het risico van een plots overlijden te dekken gedurende een bepaalde periode, bv. 5 of 10 jaar. De premies van een dergelijke “sudden death”-verzekering vallen heus wel mee. Het voordeel van dit systeem is dat de betrokkene niet te vroeg moet schenken aan zijn kinderen. Hij of zij kan die schenking uitstellen zonder het risico van een heffing van erfbelasting te moeten vrezen. Kortom, de “sudden death”-verzekeringen zijn niet alleen nuttig om het risico van het overlijden binnen de drie jaar te dekken. Ze kunnen ook dienen om het doen van schenkingen uit te stellen.
Het besluit is dat voor elke hypothese van overlijden het risico van de heffing van erfbelasting kan gedekt worden. Gelet op de recente verlaging van de tarieven in de schenkbelasting voor onroerende goederen, geldt dit besluit niet enkel voor de roerende goederen maar ook voor de onroerende goederen.
N. Geelhand de Merxem